Kom je er echt niet uit?
Klik dan op de Hint knop.

Vul de juiste werkwoordsvormen in:

hele werkwoord	tegenwoordige tijd	verleden tijd	voltooid deelwoord
fietsen	ik fiets	ik fietste	ik heb gefietst
drukken	jij drukt	jij	ik heb
hopen	jij hoopt	jij	ik had
slopen	jij sloopt	jij	ik ben
bouwen	jij bouwt	ik	ik heb
schilderen	jij schildert	ik	ik heb

hele werkwoord	tegenwoordige tijd	verleden tijd	voltooid deelwoord
remmen	ik rem	ik remde	ik heb geremd
tekenen	ik teken	ik	ik heb
kosten	het kost	het	het heeft
lusten	hij lust	hij	hij heeft
opletten	ik let op	ik	zij heeft
storten	wij storten	wij	ik had

hele werkwoord	tegenwoordige tijd	verleden tijd	voltooid deelwoord
starten	jij start	jij	wij zijn
zetten	jij zet	jij	wij hebben
zuchten	jij zucht	jij	wij hebben
beantwoorden	jij beantwoordt	jij	wij hebben
bereiden	jij bereidt	jij	wij hebben

hele werkwoord	tegenwoordige tijd	verleden tijd	voltooid deelwoord
zich branden	jij brandt je	ik me	ik heb me
redden	hij	hij	hij heeft
schudden	jij	jij	jij hebt geschud
uitbreiden	jij breidt uit	jij	jij hebt
vermoeden	ik vermoed	ik	ik heb